Schaduw
In de schaduw van een ander
versmelten de contouren van je evenbeeld
met die van de mensen om je heen
tot één grijze massa
waaruit niet te herleiden valt,
waar jouw beeld stopt
en dat van een ander begint.
Vervreemding in de stad
De enorme drommen aan mensen in de stad maakt ieder individu anoniem. Kenmerkend hiervoor is het gedrag in een overvolle lift: iedereen staart in een andere richting, behalve naar elkaar, niemand maakt oogcontact of erkent de ander, en vervolgt direct zijn eigen weg zodra de liftdeuren openen.
De stad is het tegenbeeld van het dorp waar iedereen elkaar kent. In de stad kunnen zelfs de buren een mysterie blijven. Dit kan het resultaat zijn van de fysieke nabijheid van zoveel mensen die tegengegaan wordt door het bewaken van een emotionele afstand. Fysieke nabijheid alleen zorgt dus niet voor een band in de stad. Vriendschap met vreemden wordt niet snel gevormd.
De anonimiteit van de stad kan tot een gevoel van vervreemding leiden. Vooral bij diegenen die naar de stad migreren. Fischer (1973) heeft deze hypothese getest. Hij testte of de grootte van de stad invloed heeft op het gevoel van machteloosheid en sociale isolatie. Uit onderzoek blijkt dat er geen relatie bestaat tussen de stad en het gevoel van machteloosheid. Sociale isolatie (gemeten in wantrouwen van de mede-stadsmens) kon wél (zwak maar consistent met r=.07) in relatie gebracht worden met de grootte van de stad. Een verklaring hiervoor ligt in de sociale compositie van de stad. Daar waar de stad meer door mensen van buitenaf wordt bevolkt, is het gevoel van wantrouwen sterker. Ook is het kennen van je buren negatief gerelateerd aan de grootte van de stad. Het blijkt dat nabijheid hier relatief onbelangrijk is, waardoor burencontacten minder belangrijk zijn dan translokale contacten.
C.S. Fischer (1973) 'On urban alienations and anomie,' in: A.S.R., June 1973 p.311-338
Macht gedeeld door rede is vrijheid
In Politics, Book IV schetst Aristoteles de relatie tussen de ideale stad en de burger. Vrijheid speelt hierbij een belangrijke rol, zowel voor de machthebbers als de burgers. Aristoteles stelt dat het concept van heerserij niet alleen een politiek niveau kent, maar ook een individueel, ethische kant betreft. Vrijheid in een stad betekent daarom niet incasseren, dat wil zeggen je eigen trots overwinnen om iets te doen wat een ander zegt, maar gewillig je laten leiden. Waar een slaaf gevangen is zonder een vrije wil, kent een barbaar diezelfde gevangenschap door zich te laten leiden door onbeheerste wellusten.
Volgens Aristoteles is de mens een rationeel, politiek wezen dat volledig tot uiting kan komen door deel te nemen aan het stadsleven. Met dit laatste wordt specifiek bedoeld, burgerlijke inspraak en het navolgen van de gemeentelijke wetten. Dus, wanneer de mens zich laat leiden door rede, kent hij/zij volledige vrijheid, waarbij hij/zij heerst en wordt beheersd (door de rede). Volledige vrijheid heeft regels nodig, volgens Aristoteles.
Dit Verlichte ideaal lijkt echter te botsen met de hedendaagse realiteit: het leven in de stad kent diverse gezichten en daarmee ook diverse redeneringen. Zo stelt Aristoteles dat een gemeenteraad een machtsbalans dient te kennen, waarbij de rijke minderheid en de arme meerderheid evenveel zeggenschap hebben om uitbuiting te voorkomen. De huidige politieke context van sociaal-maatschappelijke verdeeldheid bewijst deze theorie tot een ideaal, net als de wetten, die als gevolg van deze verdeeldheid voor velen eerder beklemmen in plaats van gedeelde vrijheid bieden.
De ontkenning van de eenheid van mensen
De idee van de eenheid van mensen vloeit voort uit het Scheppingsverhaal. 'Naar Gods evenbeeld geschapen, in de geest onderscheidend van plant en dier, kan niets wat de mens verdeelt hun wezenlijke saamhorigheid te niet doen.'
Maar een ‘vanzelfsprekende’ waarheid is die wezenlijke eenheid niet; op allerlei plaatsen vinden wij in de geschiedenis van de mensheid het tegendeel verkondigd in de opvatting dat bepaalde groepen op basis van hun aard over anderen mogen heersen. Later treedt de ‘humanistische’ gedachte op in de zin van principiële gelijkwaardigheid van mensen. En deze invloed heeft op den duur het Europese denken zo doortrokken, dat tot vóór de eerste wereldoorlog onder intellectuelen zelden meer getwijfeld werd aan dit beginsel. In het nationaal-socialisme zien we plotseling weer het oplaaien van primitieve instincten en affekten, waardoor ‘de vreemde’, ‘de andere’ niet meer als geestelijk gelijke wordt erkend, maar slechts als ondergeschikte wordt geduld. De ‘Arische’ mens wordt de spil, waarom het heelal draait’. En al is zijn bestaan een fictie, die met alle feiten spot, dat doet aan de kracht van propaganda geen afbreuk. Mensen handelen namelijk niet uit redelijke bezinning, maar uit sensatie en emotie.
Anno 2011 blijkt dit gevaar voor eenheid nog relevant. De drang om jezelf te kunnen zijn en je te onderscheiden van de menigte in de stad is een beweging van de idee van de eenheid van mensen af. De rede die de eenheid dient te bewaren verlaat de stad en de kracht van emotie en sensatie om het eigen leven bijzonder te maken voert de boventoon.