Lacaniaanse psychoanalyse

Jacques Lacan was een Franse psychoanalyticus die stelt dat de psyche van de mens net zo gestructureerd is als een taal. Hij was sterk beïnvloed door het linguïstisch structuralisme en de symbolische etnologie van Claude Levi-Strauss. Lacan stelt dat de psyche van de mens is onder te verdelen in drie categorieën; het reële, het symbolische enhet imaginaire. Deze categorieën moeten ten eerste gezien worden als structuren. Eventueel kunnen ze gezien worden als proces, maar dit is niet het uitgangspunt. Ze zijn een gereedschap om het psychische apparaat van de mens te kunnen begrijpen. Ze zijn te vergelijken met de verschillende stadia die een kind doormaakt op weg naar volwassenheid. De categorieën staan in dialectische verhouding tot elkaar maar bereiken nooit een synthese. Als ze al een synthese bereiken is deze tijdelijk. De categorieën zijn van elkaar afhankelijk, maar tegelijkertijd onverenigbaar.  Ze staan in verhouding met elkaar als in een Boromeaanse knoop (zie afbeelding). De interactie tussen deze categorieën maakt het mogelijk het menselijk brein te analyseren.

Het reële
Het reële staat voor de manier waarop het individu de wereld om hem of haar heen ontvangt. Het ‘reële’ moet niet verward worden met de ‘realiteit’. Het reëleis hoe de realiteit onveranderd bij het individu binnenkomt. Het is de buitenwereld zoals deze binnenkomt bij het individu zonder dat hier de conceptuele grenzen van het reële en het symbolische zijn aangebracht.

Het imaginaire
Het imaginaire zijn de onuitgesproken identificaties en idealen die samen fantasie en het ego vormen. Het imaginaire is het domein van het ego waarin een mens probeert zichzelf te identificeren met objecten uit de wereld om een eigen identiteit te kunnen vormen. Het is de basis van het vormen van een zelfbeeld. Het verschil tussen het reëleen het imaginaire is dat het imaginaire te symboliseren is. Eenmaal gesymboliseerd is niet langer imaginair.

Het symbolische
Binnen het symbolische brengt een individu bepaalde betekenis dragers aan in de wereld om zich heen. Taal speelt in deze categorie een belangrijke rol, het individu is onderhevig aan de wetten, regels en distincties (o.a. van taal) die binnen de gemeenschap gelden. Je zou dit kunnen zien als het stadium dat aanbreekt na het spiegel-stadium, waarin het kind leert bepaalde opposities aan te brengen zoals pappa/mama en ik/jij. Het kind leert hier zichzelf te plaatsen binnen deze opposities.

De overgang van imaginair naar symbolisch wordt gevormd door het spiegel-stadium, waarin het kind zichzelf voor het eerst identificeert met een bepaald beeld van zichzelf en zich zo bewust wordt van zichzelf als autonoom subject. Het beeld waarin het kind zichzelf herkent is geen accuraat beeld en er is volgens Lacan dus altijd sprake van een misherkenning. Het trauma dat opgelopen is tijdens het spiegel-stadium vormt een eindeloze zoektocht. Het ideaal van een volledige zelf-representatie wordt nooit bereikt en uit dit gemis komen volgens Lacan de psychische problemen voort die met behulp van psychotherapie verholpen kunnen worden. Daarbij is het niet langer de bedoeling dat de patiënt een volledig coherent levensverhaal reconstrueert, maar juist dat de patiënt leert zich erbij neer te leggen dat zulke coherentie een onbereikbaar ideaal is en dat we allemaal moeten leren leven met het feit dat we onszelf nooit volledig kunnen kennen (Visie faculteit letterkunde UvA).                         

Bovenstaand stuk is gebaseerd op het artikel 'A Very Brief Introduction to Lacan'(2002) van Stephen Ross.